Home arrow Gedicht
Gedicht PDF Afdrukken E-mail

DANSE MACABRE

Haal op en neer, het knekelhuis
Salomo, Cicero, Alexander
De botten botsen doorelkaar
Dit is het ware feestgedruis!

Rond mijn nek in witte doek geknoopt droeg ik tenslotte,
rammelend en schuddend voor mijn borst,
het houten doosje met zijn halfverbrande botten;
bij het vullen was van 't beetje asch nog flink gemorst.

Deze, was jaren mijn collega en bijna vriend.
Daarom kan ik meegaan om hem te cremeren.
Had hij aan 't leven dit dan alleen verdiend
ergens verhongerd en voor het eind reeds rottend te creperen?

De Japanse stumperd die ons weer schreeuwend sloeg
en uit het brandhuis de Novemberregen in liet draven
over een stenig pad dat langs mismaakte dennen joeg,
en zo zijn geel gemoed bevredigde aan ons, zijn witte slaven.

En oh! mijn kil gemoed dat bij dit soort zaken
waterklaar en koel kon blijven weten
dat Leven, eenige werkelijkheid, hiermee niets had te maken,
zelfs vriendelijk vond de kleine stoker die afgesneden
in 't brandhuis de zwarte hand ophief uit zijn kimono
toen in de oven met een knal aan duizend scherven werd gereten
de schedel en zoo verheugd hij verklaarde: "Hono!"
Hoe hij mij, later met bamboe pasjes, buigend hielp bij het selecteren
van de glazuren kiezen die ik nooit moest vergeten.

Zoo werd de befaamde laatste rustplaats tot ontvreemd domein
en draafde ik met wat botten op geleende schoenen door de regen
kwam snijdende Novemberwind als een eeuwig Zijn
en ook hemzelf in Nagasaki als herinnering weer tegen.
 
Wim Elbers Sr.
Omgeving Nagasaki, November 1944