Home arrow Op Zee Manuscript
10 delig manuscript van een oorlogs slachtoffer PDF Afdrukken E-mail
76 DAGEN MET DE JAPPEN OP ZEE
(door Jaap Heck)
 

- 1 -

In April 1943 hadden de Jappen ons (Hollanders en Engelsen gemengd) van Java naar het eiland Haroekoe, bij Ambon, overgebracht waar wij een vliegveld(strip) moesten aanleggen. In Julie 1944 hoorden wij dat wij wederom naar Java teruggebracht zouden worden, hetgeen ons helemaal niet aanstond,daar het ons bekend was dat de geallieerden in de buurt zaten en practisch elk vijandelijk schip trachtte te torpederen Aangezien wij reeds uit ondervinding wisten op welke wijze wij veroerd zouden worden, konden wij op onze vingers narekenen dat wij een zekere dood tegemoet gingen indien het de geallieerden zou gelukken ons te pakken te krijgen.
Het transport waartoe ik behoorde was het een na laatste en bestond uit honderdvijftig man. Practisch iedereen uit deze groep was een z.g. lopende patient. Slechts enkele  "gezonde" krachten waren aan deze groep toegevoegd om het corvee-werk te verrichten en dienst te doen als hulpverpleger (we werden Orderly genoemd). Ook ik en mijn broer(we hebben het grootste deel van het krijgsgevangenschap samen gezeten) behoorde tot deze "gezonde" mensen.
In September 1944 werden wij aan boord gebracht van een Japanse vissersboot. Op enkele na werden we allemaal in het ruim gepropt en was het iedereen duidelijk dat het geen prettige reis zou worden.
Diegenen die op het dek mochten blijven waren hoofdzakelijk Engelse en Nederlandse officieren.
De hitte beneden was ondragelijk. Tweemaal daags kregen we wat ongare aangebrande rijstepap en een halve theelepel suiker. Als drinken werd ons bij ieder maal wat lauwe "thee" verstrekt.
Het eten van de ongare rijst deed ons geen van allen veel goed.Het gevolg was dan ook dat velen het in de buik kregen en het leed was niet te overzien toen er ook nog eens dysenterie bijkwam In een mum van tijd hadden we dan ook al een twintigtal mensen die door deze ziekte zo slap waren geworden dat ze geen stap meer konden doen en met alles geholpen moeste worden
Doch realiseer je je wel wat het betekent, twintig man te moete helpen, die twintig tot dertig keer per dag hun behoeften moesten doen en zichzelf niet konden helpen, terwijl er niets was om te voorkomen dat zij hun "slaapplaats" bevuilden. De toestand was vreselijk.
De patienten die hun' kleren' hadden bevuild moesten blijven liggen zoals ze lagen. De jappen weigerden toestemming te geven te geven om die in het zeewater te wassen, aangezien ze bang waren dat we op deze wijze een spoor zouden achterlaten en de onderzeeboten ons zouden vinden......
Aangezien we de zieken echter niet in deze toestand konden laten, trokken we hun "kleren" uit en vernietigden deze zo goed en zo kwaas als het ging De patienten  lagen nu geheel naakt onder een soort deken, gemaakt van wat er aan materiaal te vinden was.......................
                                           

- 2 -

Toen de Jappen echter bemerkten dat de toestand onhoudbaar werd, stemden ze er in toe dat wat zeewater met een pannetje opgevist werd om zodoende de patienten het ergste vuil van het lichaam te wassen. Dat was al direct een grote verbetering. Het werd nog beter toen enkele krijggevangenen, die in bezit waren van twee bordjes, er een afstonden om als "steekpan" gebruikt te worden. Bovendien kregen we toestemming om de zieken aan dek te leggen, waar meer ruimte was en het werk van de verplegers een stuk gemakkelijker maakte. Hoe we echter deze 6 dagen zijn doorgekomen weet ik niet meer. Doch ik kan me wel herinneren dat ik zes nachten lang zit-staande in een......ton, doodgewone ton, heb doorgebracht, aangezien dit het enige plekje was waar ik me rustig kon terugtrekken en mij buiten die ton toch niet veel meer ruimte zou zijn toegewezen. We waren dan ook zeer dankbaar toen we te horen kregen dat we over zouden gaan op een groot schip, welke in de baai van Moena (eilandje bij Celebes)voor anker lag. Niet wetende wat er ons echter nog te wachten stond gingn we dan ook met een "opgeruimd gemoed"???? de laatste nacht in.
Het grotere schip bleek een flinke tanker te zijn, die, zoals we later ontdekten, geladen was met amunitie en olie. Het schip was geheel van staal en aangezien de ruimen vol waren, moesten wij op het dek blijven hetgeen gedurende de avonden en nachten wel uit te houden was, doch overdag een hel bleek te zijn.
De zon brandde als nooit tevoren en nergens was een schaduwplekje te vinden, zodat na twee dagen we allen doorgebrand waren. Het ijzeren dek was gloeiend heet en aangezien de meesten niet meer over schoeisel beschikten, wisten we ons geen raad van de pijn aan de voeten, nog niet eens over de doorgebrande ruggen en schouders te spreken.
Water kregen we niet, we moesten het maar stellen met de kleine rantsoenen lauwe thee die ons tweemal daags werden verstrekt.
Na veel heen en weer gepraat met de Jappen, kregen we eindelijk een stuk zeil wat we over een luik konden spannen en waaronder wij de ergste  patienten konden leggen, zodat deze niet zoveel last meer hadden van de zon. Deze stumpers lagen met gebarsten lippen en dikke tongen te smeken om een druppel water. Helaas, we konden ze niet helpen. De Jap trok zich er niet veel van aan, in tegendeel, ze stonden met hun valse glimlach te kijken en riepen in gebroken maleis" Bagoes mati!"(Het is wel goed dat je dood gaat) Dit hebben we vele malen horen zeggen., Natuurlijk konden wij hier niets aan doen. Immers, indien wij onze vinger maar zouden uitsteken naar deze beesten, zouden de gevolgen rampzalig geweest zijn. Dus daar stonden we dan, woedend, razend, knarsetandend... Maar wat hielp het .We waren immers machteloos!
We leefden in een hel, niet wetende dat er ons een nog grotere hel stond te wachten.........


- 3 -

Het eten was zoals gewoonlijk niet te eten. De rijst was nog rauw als het in je pannetje kwam. We kregen het ervan in onze buik. Velen aten helemaal niet meer, doordat ze veel te bang waren, door gebrek aan medicijnen, dysenterie te krijgen. Het gevolg bleef niet uit. Het aantal patienten steeg dagelijks, hetzij met buikloop. hetzij van uitputting en toen we vier dagen verder waren, hadden we veertig ernstige patienten, terwijl er een vijftig waren die, zonder hulp van een verpleger, zich met moeite naar de "toilet" konden slepen, die men aan de buitenzijde van het schip had gebouwd.
Spoedig viel de eerste dode. Van wat rijstzakken en touw, dat ons door de Jappen werd verstrekt, werd een grote zak gemaakt, waarin het lijk werd gestopt. Daarna werd dit in een sloep geladen en aan land gebracht (We lagen immers nog in de Baai van Moena).
De tweede en derde volgde als spoedig en er zouden er nog velen op die plaats begraven zijn geworden, indien er niets was tussen gekomen.....
Het was 20 September 1944(over deze datum waren het we niet eens, wat er toen gebeurde kon ook op de 21ste plaats hebben gehad).
Het was een prachtige dag en we zouden er volop van genoten kunnen hebben, ware het niet dat we in de meest ellendige toestanden verkeerden.
Het gekerm van de zieken was niet van de lucht. Er werd om water gesmeekt, er werd om de verlossende dood geroepen. Het was een triest gezicht zoals die jonge jongens daar uitgeteerd, lagen. Vel over been, ongeschoren gezichten en vuil dat ze waren, onbeschrijfelijk gewoon. En hoe lang zou dit nog duren? Niemand kon er een antoord op geven.
De twee verplegers, zelf min of meer uitgeput, konden het werk niet meer aan. Overal werd er om hulp geroepen. De een na de ander zakte in elkaar en werd zo goed en zo kwaad als het ging onder het beschermende zeil gelegd, zodat ze niet teveel last meer zouden hebben van de gloeiende zon. De toestand was ondragelijk. Kwam er maar een eind aan. Het zou echter nog enige weken duren voordat we weer als een beetje mens zouden kunnen leven, echter niet nadat er nog enkele honderden van ons waren gestorven.
We waren juist bezig patienten te "verbinden", velen ware doorgelegen en hadden grote gapende wonden, toen we opgeschrikt werden door het ons zo bekende geronk van een vliegtuig. Het was een "Vliegend Fort"(amerikaan). De schrik sloeg ons om het hart, want wat zou er met ons gebeuren indien de piloot het in zijn hoofd kreeg om ons aan te vallen? Het schip vol met olie en ammunitie zou onherroepelijk de lucht ingaan. De angst was ontzettend.
Het vliegtuig scheen echter geen notitie van ons te nemen en vloog rustig over ons heen en verdween achter de hoge rotsen die achter ons lagen. Allen slaakten
een zucht van verlichting, er ging zelfs een hoeraatje op. Doch we juchten te vroeg....
Want wat was het geval? De piloot had ons blijkbaar opgemerkt en wilde deze kans niet laten schieten. Enkele minuten nadat het verdwenen was kwam het Fort plotseling van achter de rotsen opdagen en zagen  we dat het zich gereed maakte ons aan te vallen.
Het nam een duik en begon toen het vlak bij het schip was te schieten. De mitrailleurskogels kletterdenop het dek en toen het weer optrok, begon het nog eens van uit haar achterkoepel te schieten.
Het schip stond bij de eerste aanval al direct in brand en het voorluik (ruim) was spoedig één grote vlammenzee.......


- 4 -

 Het geroep om hulp kwam van alle kanten, terwijl wij zagen dat het dek vol met bloed lag. Tussen de eerste en tweede aanval constateerden wij dat er al twee patienten op slag gedood waren en twee zwaar gewond. De piloot van het vliegende fort scheen dit nog niet genoeg te vinden want hij kwam in totaal vijfmaal terug en telkemale kletterden de kogels over het dek. Tussen twee aanvallen in probeerden wij de aandacht te trekken van de piloot, door met lappen, dekens en zakdoeken te zwaaien in de hoop dat zij, met hun verrekijkers, zouden kunnen zien dat wij geen jappen waren, maar doodarme krijgsgevangenen.
Wij zijn echter nooit te weten gekomen of men ons inderdaad had opgemerkt en dat men het belangrijker vond om het schip tot zinken te brengen, ten koste van ons, of dat men aan boord van het vliegtuig meende  te doen te hebben met om genade smekende jappen. Hoe het ook zij, men heeft geen aandacht aan onze pogingen om bespaard te blijven, besteedt.
De Jap was intussen van achter het luchtafweer weggeschoten. We zagen ze van de hoge brug het water in tuimelen. Andere bewakers trachtten met een sloep zich het vege lijf te reden, doch ook dezen werden onder vuur genomen en werd een aantal van onze vijanden naar de andere wereld geholpen.
Onze jongens waren niet meer te houden en sprongen overboord niettegenstaande de Japanse commandant dit verboden had, nadat wij er om hadden gevraagd, na gemerkt te hebben dat het schip in brand stond.
Gelukkig lag het schip maar een goede 80 meter uit de kust, ofschoon het niet meer voor anker lag, daar de Jappen hadden geprobeerd, het , na de eerste aanval, weg te krijgen.
Zelf hield ik het ook niet meer uit en sprong  de anderen achterna. Toen ik echter boven op de railing stond, hoorde ik verschillende jongens mij om hulp roepen, nee het was geen roepen meer, het ws een smeekbede: "Orderly,.....please help me I can't swim."
Wat moest ik doen.? Ik wist het niet. Ik was radeloos. Het was er ook zo'n chaos en lawaai, zodat het mij niet mogelijk was normaal te denken. Eén ding stond mij echter helder voor de geest: WEG VAN HIER !!.
Ik sprong en zwom naar de kant en had deze bijna bereikt, toen met een oorverdovend lawaai het fort weer over kwam. Het geratel van de machinegeweren was vreselijk. Ik zwom als een bezetene en met mijn laatste krachten wist ik me nog net achter een vooruitstekende rots te dekken toen de kogels fluitend over mij heen gingen.
Toen ik aan wal kwam hoorde ik weer het hulpgeroep van de mensen, die niettegenstaande ze niet konden zwemmen, zich met bovenmenselijke kracht over de railing hadden weten te werken en de verdrinkingsdood boven die van verbranding verkozen. Dit konden enkelen van ons niet langer aan zien
Wij (mijn broer en ik) en nog enkele anderen, deden dan ook wat een ieder, die daartoe in staat zou zijn geweest, gedaan zou  hebben; we gingen weer te water en zwommen zo snel mogelijk naar hen die op het punt van verdrinken stonden.
Het vliegtuig was verdwenen, na zich ervan overtuigd te hebben dat het schip een "total loss" was.
Toen wij bij het brandende schip kwamen, zagen wij dat een Engels officier nog aan boord stond, die druk doende was alle overgebleven patienten overboord te gooien, in de hoop dat die  zich, eenmaal in het water bevindende, wel op een of andere manier  zouden weten te redden.

 
- 5 -

Al schreeuwende werd er besloten om degenen die zich nog aan boord bevonden daar te houden, zo lang het mogelijk was, totdat wij de drenkelingen uit het water hadden gehaald. Daarna kon de officier weer enkele mensen over de railing helpen en wij zouden ze dan wel naar land slepen. Velen hingen aan touwen  langszij het schip, het gezicht van angst vertrokken, doch steeds met de hoop dat ze toch nog veilig en wel aan land geholpen zouden worden.
De brand woekerde intussen voort en had reeds een ammunitie-opslagplaats aangetast. Het geknal  van ontploffend materiaal was niet van de lucht en de kogels floten ons om de oren. Op het dek stond nog steeds de dappere officieer die ons op de hoogte hield van het aantal patienten dat er nog lag te wachten om bevrijd te worden.
Na veel heen en weer gezwem hadden we eindelijk de  laatste man aan wal. Het aantal  dat  door ons tweeen alleen al naar land was gesleept, liep tegen de veertig. Doch zonder hulp van hen die ons zover mogelijk tegemoet waadden en de slachtoffers van ons overnamen, hadden wij dit nooit voor elkaar gebokst.
Op een gegeven moment hoorden wij wederom om hulp roepen. Waar zou dat vandaan komen, immers iedereen was van boord af!! We zochten het water af om te zien of er misschien een drenkeling achter gebleven was tussen allerlei kisten en planken, die daar rustig op zee dobberden. (Hoe die daar gekomen zjn is mij altijd een raadsel gebleven).
Er was echter niets te zien en wij wilden ons naar enkele ernstig gewonde patienten begeven toen een van de jongens riep: "Kijk daar!!-Aan het schip juist boven de draaiende schroef!!!"
Prompt keken we naar de aangeduide plaats en zagen inderdaad iemand hangen tussen twee touwen vlak boven de schroef. Het schip was reeds een dikke 150 meter uit de buurt en het brandde nog steeds ontzettend.
Weer vroeg ik me af wat te doen... Die jongen aan zijn lot overlaten??  Of helpen en zelf de kans lopen er aan te gaan. Ik was doodsbang.
Doch het hulpgeroep hield aan en na even met mijn broer beraadslaagd te hebben, zwommen we voor het laatst naar het brandende schip.
Onderweg pikten we een lange bamboe op, die daar ronddreef, terwijl iets verder op een zwemgordel lag en met deze twee uitrustingsstukken zwommen we verder
De hitte sloeg ons reeds in het gezicht toen we nog ongeveer 25 meter er vandaan waren. In een grote boog zwommen we naar de achterkant en duwden de bamboe-stok, waaraan we intussen de zwemgordel hadden vast gemaakt, in de richting van de ongelukkige. Het geheel zag er niet hoopvol uit..


 -6-

Hij kwam vóór de schroef in het water terecht en verdween tegelijk de diepte in. Wij vreesden reeds het ergste, toen hij al proestende weer boven kwam en de bamboe wist te grijpen.
De terugreis liep goed af en werden wij met een hoeraatje ontvangen.
Doordat de Engelse officier, die het laatste van boord ging, zoveel tegenwoordigheid van geest had wat verbandmateriaal mee te nemen, konden wij de ergste patienten verbinden. Er waren ongeveer zes lichtgewonden, terwijl er helaas maar één zwaargewonde de kust had weten te bereiken. De andere is verdronken.
De zwaar gewonde had vijf kogelgaten in het lichaam en lag langzaam te verbloeden. Veel hulp konden wij hem niet meer geven. Het duurde dan ook niet zo heel lang meer toen hij bezweek.
Na telling bleek dat het verlies aan onze zijde bedroeg: negen man,t.w. twee op slag gedood, één ten gevolge van de verwonding en zes verdronken.
De Jappen hadden een verlies van dertien, waar niemand rouwig om was.
Daat zaten we dan. temidden van kermende en om water roepende mensen, op een klein stukje strand. Voor ons strekte de zee zich uit, vol met kisten, stukken hout en andere voorwerpen .Achter ons hadden we huizenhoge rotsen, zonder enige schaduw,terwijl de zon brandde, als ze in onze verbeelding, nog nooit gedaan had.
Het was ongeveer één uur. Allen waren uitgeput, dorstig en hongerig. En de zon brandde maar..........
De meesten van ons hadden als enig kledingstuk een broek aan. Anderen hadden helemaal niets om zich te bedekken.
Wat een armzalige, troosteloze bende. Het huilen stond me nader dan het lachen, niettegenstaande we inwendig toch wel erg dankbaar waren dat we  het er levend van afgebracht hadden.
Ik had een handdoek, die ik ergens had opgevist over mjn schouders gelegd om te voorkomen dat ik nog meer zou verbranden.
Voor mij, aan mijn voeten, lag half in het water, half op het strand, het lijk van de zojuist overleden gewonde. Ik keek er naar. Het deed me niets. Ik had geen medelijden met hem. Ik kon geen medelijden meer voelen..... De afgelopen  dagen hadden mij hard gemaakt... Ik geloof dat we allemaal hard waren geworden.
Er waren er zelfs bij die de opmerking maakten van hem te benijden, want hij had nu rust. Voor hem was de oorlog en het krijgsgevangen- leven  afgelopen. Hem stond immers geen ellende meer te wachten! Als het nog langer zou duren, zou het immers met ons allemaal zo gaan. Dan liever nu maar! Kunt U zich deze gedachtengang indenken?    Ik wel , want ik was één van hen.....
Om een uur of vier zagen we in de verte een boot aankomen. Het was een Japanse vissersboot. Aan boord van hun schip  hadden ze het schieten gehoord en kwamen nu kijken wat er aan het handje was.
Nadat de Japanse commandant en de kapitein met elkaar hadden staan praten, werden we aan boord gebracht en stoomde het schip op naar de hoofdplaats van het eilandje Moena, RAHA.
Zouden we hier geholpen worden ?Zouden we de kans krijgen om onze patienten een betere verpleging te geven? Zouden we wat te drinken krijgen? Al deze vragen spookten ons door het hoofd, doch niemand dorst het onder woorden te brengen, te bang als we waren om weer teleurgesteld te worden.
Op de kade werd ons medegedeeld, dat de patienten naar het hospitaal gebracht zouden worden terwijl de anderen naar een in de buurt zijnde kamp werden gestuurd.
Toen we met de boot aankwamen stonden er twee vrachtauto's klaar om de meest erge patienten te vervoeren en toen we de laatste er op hadden, gingen we naar het hospitaal. Wat zou ons daar te wachten staan? Voor deze keer nu eens werkelijk een goede behandeling?............
 

-7-

We waren allen doodmoe en wilden alleen nog maar slapen. Aan eten en drinken werd bijna niet meer gedacht, als we maar konden slapen !
Bij het hospitaal werden de patienten afgeladen en moesten VOOR de verbandkamer gelegd worden. De indonesische dokter was daar nog bezig en kon ons nog niet direct helpen. Het ging er werkelijk naar uitzien dat onze mensen nu eindelijk een goede behandeling zouden krijgen.
Na ongeveer een uur gewacht te hebben kwam de "dokter" tevoorschijn. Hij gaf ons te kennen dat er totaal geen verband en medicijnen waren en dat we zeker geen gebruik konden maken van de verbandkamer!!!
Dit was teveel van ons gevergd. Onze eigen dokter werd zo nijdig dat hij de vent een grote bek gaf en hem in duidelijke taal te verstaan gaf, dat hij ,als rode kruis man, zijnde zijn zaken wel heel erg verzaakte en dat dit, na de oorlog, onherroepelijk zou worden gerapporteerd.
Dit scheen indruk te maken en deze inheemse dokter gaf dan ook direct instructies dat de benodigde medicijnen en verband  gehaald konden worden.
Toen de inheemse verpleger terugkwam bleek het dat hij bijna niets had, slechts wat zalf en een klein beetje verband.
Een tweede grote mond zou onherroeplijk nadelige gevolgen gehad hebben en daarom hielden we ons verder maar koest en hielpen, zo goed en zo kwaad als het ging, onze uitgeputte patienten.
Dit alles gebeurde op de open gallerij en de jongens lagen met uitgeputte lichamen op de ijskoude stenen.
De jongens waren koortsig geworden en vroegen om water, doch op een vraag van ons, werd medegedeeld dat er niets was. !!!!!! Een ziekenhuis en dan zonder water?????
Wij vonden dat wel erg verdacht en gingen  naar één van de "betere" Jappen toe, die de toestand waarschijnlijk zo troosteloos vond, dat hij het niet over zijn hart kon verkrijgen, te weigeren. Hij kwam dan ook inderdaad , met wat gekookt water terug , nadat hij een minuut of tien achter een of ander klein gebouwtje was verdwenen.
Toen een ieder geholpen was, (het was intussen twaalf uur in de nacht geworden) , werden de patienten naar een zaal gebracht, waar ze een houten krib aangewezen kregen. Zonder deken of hoofdkussen, met een bloot bovenlichaam, rillende van kou, koorts en uitputting, legden ze zich op de planken, in de hoop wat te kunnen slapen.   Veel is daar echter niet van gekomen, aangezien de meesten de ergste pijnen te verduren hadden. Bovendien lag een van de patienten te ijlen en wel in zulke mate, dat zelfs deze uitgeputte mensen er door uit hun slaap gehouden werden.
De ijlende man had een zenuwschok gehad, in zeer erstige mate. Hij heeft dan ook helaas  de volgende dag niet meer gehaald.
Veel hulp hadden onze mensen niet, aangezien wij (de twee verplegers) en de dokter naar het kamp terug moesten en er verder niemand was om naar deze stumpers te kijken.
Het kamp waarin wij werden ondergebracht, bestond uit enkele barakken, opgetrokken uit bamboe-matten. Een van deze barakken werd beschikbaar gesteld voor de krijgsgevangenen en in de andere mochten we niet komen.
De wanden van de barakken ,waarin wij waren ondergebracht, verkeerden in zeer slechte toestand. Het tochtte er vreselijk. In het dak zaten grote gaten en wij zouden ongetwijfeld kletsnat geworden zijn indien het had geregend. Gelukkig was dit niet het geval. Dit alles zou niet zo erg geweest zijn indien wij wat meer kleren aangehad hadden, doch we waren allen practisch ongekleed en zonder enig dek. We hadden immers NIETS meer.....
Toen wij die nacht met z'n drieen binnen kwamen, was alles pikkedonker. Een ieder die daarin was probeerde wat te slapen, hetgeen de meesten wel gelukte.
Op de plaats waar wij mochten liggen, stonden twee houten tonnetjes, een gevuld met rijst en de ander met een soort zouten pruim.
Dit was het eerste eetbare voedsel wat we na al die tijd kregen.
Eetgerei was er niet, doch daar trokken we ons niets van aan. Een rijstebal was gauw genoeg gemaakt en een zoute pruim daar bij, zorgden er voor dat we heerlijk aten.

 
- 8 -

Eindelijk dan konden we het oververmoeide lichaam strekken. Dicht tegen elkaar aangedrukt(we hadden niets anders dan een broek(?) aan en waren koud) zijn we, na nog heel wat gepraat te hebben over de afgelopen gebeurtenissen, in slaap gesukkeld, om de volgende ochtend om zes uur weer gewekt te worden.
De lichte patienten die tussen de "gezonde" lagen, hebben gedurende de nacht nog verschillede keren om hulp geroepen, maar wij waren zo oververmoeid dat we er niets van gehoord hebben en  de patienten die volkomen begrpen hoe het met ons gesteld was, hebben het ons dan ook in het geheel niet kwalijk genomen.
De nieuwe dag ging zeer rustig voorbij. We mochten ons in de warme zon koesteren, waar we dan ook dankbaar gebruik van maakten .Een ding verstoorde echter onze zalige rust. De jappen hadden evenals wij alles verloren en aangezien het niet te pas kwam dat er nog krijgsgevangenen waren die rubber-schoenen hadden, terwijl zij zelf niets meer bezaten, werden de eigenaren op ruwe wijze medegedeeld om deze aan hun overheersers af te staan. Dit gaf natuurlijk enige wrijving, doch veel was er niet aan te doen en dus de schoenen gingen over.
s'Middags kregen we bericht ons klaar te houden voor vertrek. We vernamen al spoedig dat er een transport van Ambon was aangekomen.
Later bleek dat dit een gedeelte was van de laatste ploeg die op Haroekoe was achtergebleven.
Het schip dat ons af kwam halen bleek een oude KPMer te zijn, de 400 ton wegende "Maros", met aan boord 450 zieken en wat verplegend personeel. De ruimte die zij hadden toegewezen gekregen, was iets meer dan 140 m2.Hier moesten wij met onze ploeg van ongeveer 140 man bij.
Het dek van dit schip lag bijna tot aan de rand van de railing vol met kleine stukjes brandhout². Op dit hout lagen en zaten alle gevangenen dooreen. Ruimte om benen te strekken was er niet.
Toen ik aan boord stapte dacht ik een moment aan een doos met een paar honderd door elkaar wriemelende aardwormen, waar ik als kleine jongen
mee gespeeld had. "Ja" ging het door me heen"dit is de beste vergelijking met wat  ik daar voor me zie". Wat een armzalige, troosteloze en zielige bende. Zijn dit gezonde mensen geweest? Het was niet te geloven.
Op de luiken lagen de patienten, die hadden  iets meer ruimte en konden hun benen strekken. Een zeil om ze tegen regen en zon te beschermen was er nog niet. Dit kwam pas veel later,
Het eten was weer zeer slecht en er werd slechts een klein rantsoen slappe thee verstrekt. De mensen gingen hard achteruit en al spoedig vielen er weer doden. De een na de ander zakte in elkaar en men  kwam al heel gauw tot de conclusie dat, indien dit zo door zou gaan, er niet veel levend Java zouden bereiken
Het aantal doden bleef stijgen. Er waren zelfs dagen dat we zeventien doden overbood moesten gooien.
Waar moest dat heen?
In de beginne had ik een plaatsje aan de railing weten te veroveren. Ik zat met ogetrokken benen, bovenop het brandhout, tegen het kleine stukje railing dat nog net boven het hout uit stak.
Later toen er heel wat slachtoffers waren gevallen, heb ik een betere plaats  weten te bemachtigen en was toen zelfs in staat mijn benen te strekken, hetgeen als een luxe beschouwd kon worden

 
-9-

Ik had dus voorlopig mijn plaatsje aan de railing en zat naast mijn broer,temidden van dysentery-patienten, die te zwak waren om naar de (buitenboord hangende)toilet te strompelen en dus hun behoeften deden op de plaats waar zij lagen. Steekpannen hadden we niet. De verplegers die dienst hadden deden hun uiterste best om het lijden van deze mensen zoveel mogelijk te verzachten.
Helaas gebeurde het maar al te vaak dat de verplegers, die van de ene kant naar de andere kant werden geroepen en dus tussen en over de patienten heen moesten kruipen, kwamen te vallen hetgeen een geschreeuw gaf van de persoon waarop men terecht kwam.
Welk een chaotische toestand. Het was om er gek van te worden. Een ieder was over zijn zenuwen. Als je  eens wat vroeg aan de een of de ander, dan kreeg je meestal geen antwoord of een snauw. Het resultaat was dat je dan maar liever je mond hield. Allen waren de wanhoop nabij. 
De eerste nacht dat ik mij aan boord van dit schip bevond, kregen we een hevige regenbui. Alles en iedereen , die in de open lucht lag werd door en door nat. Niets was er om ons te beschermen. Later in de nacht kregen we nog een paar zware golven over ons heen.
Aangezien er toch niets aan te doen was bleven we maar zitten waar we zaten. We kropen dicht tegen elkaar aan, om het zo warm mogelijk te krijgen.
Wat voelde ik me ongelukkig.... en ik werd ondanbaar..... Waar aan had ik dit verdiend? Wat had ik de mensen gedaan, dat zij mij zo behandelden.?  Ik was nog maar 23 jaar en had nog nooit een mens kwaad gedaan.
Waarom moesten wij leven om dit mee te maken? Het was allemaal even onbegrijpelijk.
Toen ik echter naar al die armzalige zieken keek, drong het tot mijn versufte hersens door, dat ik nog een van de bevoorrechte wezens was. Ik was immers toch nog "fit"!!!. Ik kon nog lopen en me zelf en anderen helpen. Zij konden practisch geen vin meer verroeren en toch verkeerden zij in dezelfde omstandigheden als ik. Ik voelde me toen weer iets dankbaarder worden en smeekte de Almachtige om hulp en bijstand
Drie lange dagen en nachten bleven wij voor anker liggen. Drie lange nachten klonk ons het zo gevreesde luchtalarm in de oren. In de verte hoorden we het ons zo bekende geluid van de vliegende forten.
Wat zaten we weer in angst. Hadden we nog niet leren geloven?
Gelukkig is het bij luchtalarm gebleven en hebben ook gedurende de verdere reis tot Makassar geen aanvallen meer gehad.
De spanning was weer iets gezakt en we vervielen in de de oude sleur van slecht eten, dorst lijden en het overboord gooien van doden.
De doktoren hadden mijn broer en mij een week vrij van dienst toegezegd, daar ze wel zagen dat het redden van de mensen(van het brandende schip ) teveel van onze krachten  had gevergd.
Ik had het erg te kwaad en wist niet waar het te zoeken. Een ieder en alles was me te veel en nergens toonde ik interesse in.
De ene dode na de andere werd overboord gegooid en ik zat er naar te kijken of het een paar zakken oud vuil waren.
Het deed me niets meer. NIETS!  Het was zelfs erger, het hinderde me dat ik gedurende de kleine ceremonie, die er aan vooraf ging, stil moest wezen.
Op die momenten wenste ik juist te gillen of te schreeuwen, zodat er teminste enig lawaai was, want die doodse stilte was vreselijk.
Het kon mij(en ik denk dat velen hetzelfde dachten)niet schelen wie of wat er oveerboord ging, zolang mijn broer en  ik het er maar levend vanaf brachten. Zo waren wij geworden.......
                                                                      

- 10 -

Als ik nu op deze stralende dag, wonend in een luxueus ingericht  huis, genietend van alles wat deze wereld ons te bieden heeft, terugdenk aan die verschrikkelijke tijd, vraag ik me af of het wel echt gebeurd is. Het schijnt me een vreselijke onwerkelijke nachtmerrie toe. Hoe konden we toch zo egoistisch zijn? Hoe was het mogelijk dat je alleen maar aan je eigen ik dacht, terwijl er tientallen om je heen lagen te sterven.
Ik herinner me nog als de dag van gisteren, dat ik mijn zegelring inruilde voor wat stukken Javaanse suiker(Gula djawa) en eieren.(We hadden een Indonesische bemanning  op de Maros, die tegen waanzinnige hoge prijzen, wel eens wat levensmiddelen wilden afstaan)
De zegelring had voor mij veel waarde aangezien ik die van mijn,intussen overleden , ouders  had gekregen.,  doch aangezien het nu een kwestie van leven of dood was, zette ik all sentiment overboord en wist hiermede 40 eieren en vijf stukken suiker te bemachtigen(Normle waarde 85 cent).
Ik was nu in het bezit van EIEREN en SUIKER. Iets waarvoor men een moord zou willen plegen.
Wat zou ik hiermee doen? Voor mijn broer en mijzelf alles houden of een gedeelte aan de ergste patienten geven.? Het was wel heel erg moeilijk...
Door naar de dokter te gaan en zijn advies te vragen, liet ik dus de beslissing aan een derde over. De dokter raadde mij aan om in dit geval alles zelf te houden, aangezien, in het andere geval, er niemand enig profijt van zou hebben, daar de hoeveelheid beslist te weinig was. Voor mijzelf ben ik ervan overtuigd, dat dit onze redding is geweest.
De beri-beri die ik had was al duidelijk te constateren, mijn benen, voeten, handen, vingers en gezicht waren flink gezwollen en de dokter had mij reeds medegedeeld dat ook mijn hart niet helemaal meer in orde was.
Na al dit voedsel, slonk alles dusdanig dat ik er geen last meer van had. Toch was het nog duidelijk aan mij te zien dat ik niet gezond was. Dit zou volgens de doktoren nog wel een acht jaar duren.
(Na TIEN jaar had ik nog min of meer oedeem en was dus nog niet over deze kwaal heen).
Na een veertiental dagen langs de kust van Celebes gevaren te hebben, kwamen we eindelijk te Makassar aan.
Er was juist een bombardement gaande en konden dus niet aanleggen. Volgens de inlichtingen(geruchten) zouden we hier slechts enkele dagen blijven om nieuwe voorraden in te  nemen en het beetje cargo dat zich aan boord bevond zou gelost worden. Daana zouden we naar Java oversteken. Deze paar dagen hebben slechts...... VIJF WEKEN geduurd.
Telkens kwam er weer iets tussen. De ene keer was het de machine van het schip die niet in orde was, een andere keer waren het de geallieerde duikboten die ons verhinderden het ruime sop te kiezen.
Tot 14 November hebben we  in de haven van Makassar  gelegen. Iedere dag werd deze plaats door vliegtuigen gebombardeed en telkenmale moesten wij, als we toevallig aan de kade lagen, met de meeste spoed de haven verlaten.
De toestanden aan boord waren nog steeds ondragelijk. Vele doden hadden we reeds overboord gezet. We kregen nog steeds niet voldoende te eten en te drinken, ofschoon er voldoende was te krijgen, daar we dagelijks aan de kade lagen.
De Jappen zorgden er echter wel voor dat wij totaal geen contact konden leggen met de inheemse bevolking en wij dus steeds afhankelijk waren van hetgeen zij ons verstrekten.
Veertien  November 1944. Een dag om nooit te vergeten. Dit was immers de dag waar we nu al weken lang naar hadden uit liggen kijken.
Het zou de laatste etappe van onze ellendige reis worden. Inderdaad dit was de laatste etappe.
Die bewuste dag dan kregen we allerelei strenge orders, zoals:: Geen voorwerpen over boord gooien, niet meer roken(voor zover er nog tabak onder de mensen was????)  etc.etc.
Om twee uur  zagen we de Japanse commandant en de kapitein van het schip aan boord komen en ging het er nu inderdaad op lijken dat we zouden vertrekken. Om half drie kwam er beweging in het schip en.... we waren op weg naar JAVA.
Onze officieren hadden gevraagd of we allen een minuut stilte in acht wilden nemen, om hen die daar een zeemansgraf hadden gevonden, de laatste eer te
bewijzen.
Het was een ontroerend moment. Te weten dat wij ,alleen al in de haven van Makassar ,ruim 180 mensen hebben moeten achterlaten en velen waren dan ook hun zenuwen niet meer de baas en barstten in snikken uit.
Deze plek, dicht bij dat kleine eilandje, met zijn palmen, huisjes en lichtboei, zal wel nooit vergeten worden door hen die dit alles overleefd hebben.
Ruim een week later kwamen we veilig in Soerabaia aan, waar we de volgende dag op de trein naar Batavia werden gezet, en daar 30 uur later arriveerden.
Op 25 November 1944 om elf uur in de ochtend bereikten we dan na 76 dagen onze plaats van bestemming. De ontvangst in Kampong Makassar, georganiseerd door onze eigen mensen, die daar reeds lange tijd hadden gezeten, was overweldigend.
In dit kamp hebben we slechts enkele maanden gezeten en werden toen afgevoerd naar Bandoeng waar, in Augustus 1945, de bevrijding kwam.
 
 
P.S. In 1949, toen ik ons vooroorlogs kantoor in Sibolga(Sumatra)  moest opzetten(na de twede politionele actie)werd ik bij de plaatseljke commandant geroepen, die mij mededeele dat het Koningin Juliana had behaagd om de diverse personen , die aan de redding van de slachtoffers van  het brandende schip, hadden  meegeholpen, een onderscheiding toe te kennen. .Mijn broer en ik behoorden daar ook bij.
En daar ben ik erg trots op.